DOSSIERS
Alle dossiers
Gepubliceerd op vrijdag 21 juli 2017
LS&R 1482
Rechtbank Limburg ||
19 jul 2017
Rechtbank Limburg 19 jul 2017, LS&R 1482; ECLI:NL:RBLIM:2017:6887 (Medisch dossier dochter), https://lsenr.nl/artikelen/inzage-medisch-dossier-door-ouders-van-overleden-dochter-afgewezen

Inzage medisch dossier door ouders van overleden dochter afgewezen

Rechtbank Limburg 19 juli 2017, LS&R 1482; ECLI:NL:RBLIM:2017:6887 (Medisch dossier dochter) Beroepsgeheim. Inzage medisch dossier. Ouders van door zelfdoding overleden dochter willen inzage in haar medisch dossier. Met ggz heeft dit geweigerd omdat de dochter bij leven geen toestemming heeft verleend. Zij heeft meermalen uitdrukkelijk gezegd dat zij haar ouders niet bij de behandeling wilde betrekken. In dit geval mag geen veronderstelde toestemming worden aangenomen. Opheffing van het beroepsgeheim betekent bovendien niet zonder meer een verplichting tot inzageverlening.

4.4. [...] De rechtbank merkt terzijde op dat de in die zaak spelende strafrechtelijke context uiteraard fundamenteel verschilt van de onderhavige. Niettemin kan van de in genoemd arrest vermelde mogelijkheid worden uitgegaan bij de verdere beoordeling, ofschoon dat hier niet kan leiden tot het door eisers gewenste resultaat.
De rechtbank is namelijk van oordeel dat veronderstelde toestemming in dit geval niet mag worden aangenomen. De redenen voor dat oordeel zijn de volgende. De dochter heeft in de fase dat zij bij Met ggz onder behandeling was meermalen en uitdrukkelijk aan haar behandelend psychiater te kennen gegeven dat zij niet wilde dat haar ouders bij haar behandeling betrokken zouden worden. De rechtbank is van oordeel dat onder behandeling ook dient te worden begrepen de dossiervoering. Anders gezegd: uitgangspunt is dat de wens van de dochter haar ouders niet bij de behandeling te betrekken impliceert dat hen ook geen inzage in het dossier mag worden gegeven.

Aangenomen moet dus worden dat de dochter bij leven niet alleen geen toestemming voor inzage heeft gegeven maar inzage zelfs uitdrukkelijk heeft verboden.

Eisers hebben gesteld dat moet worden aangenomen dat hun dochter toestemming voor inzage in haar medisch dossier zou hebben willen geven voor de nu bestaande situatie na haar overlijden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de bij leven meermalen en uitdrukkelijk geuite wens om haar ouders niet bij haar behandeling te betrekken tenminste een zwaarwegende contra-indicatie is voor die veronderstelde toestemming. Gesteld noch gebleken zijn de beweegredenen voor de genoemde wilsuiting en daarmee is onbekend of dit beweegredenen zijn die na overlijden niet meer relevant of geldig zouden zijn. Die onbekendheid maakt dat - gegeven de hoofdregel dat zowel het recht op privacy als het beroepsgeheim ook gelden na de dood van de patiënt - in beginsel moet worden aangenomen dat die beweegredenen nog steeds geldingskracht hebben. Voor veronderstelde toestemming zijn bovendien door eisers geen dragende feiten en omstandigheden aangevoerd, anders dan de goede band tussen ouders en dochter. Echter, ook uitgaande van die goede band, kan daaruit niet zonder meer een veronderstelde toestemming volgen. Een goede band tussen een patiënt en haar naasten kan immers een reden zijn voor zowel het geven als het niet geven van toestemming. Een algemene vuistregel is daarbij onmogelijk te geven. Wie kan in het hoofd van de ander kijken? In dit geval is in de ziektegeschiedenis van de dochter een fase geweest waarin sprake was van betrokkenheid van de ouders bij de behandeling. Haar moeder is in ieder geval eenmaal aanwezig geweest bij een gesprek van de dochter met een behandelend psychiater. Echter, vaststaat dat in de behandelingsfase direct voorafgaande aan haar overlijden op herhaaldelijk en uitdrukkelijk verzoek van de dochter juist geen betrokkenheid van de ouders bij de behandeling is geweest. Dat verloop van de betrokkenheid van de ouders bij haar behandeling wijst naar het oordeel van de rechtbank juist niet op de door eisers voorgestane veronderstelde toestemming.

Kortom: de door eisers voorgestane toestemming kan niet op basis van de aangevoerde en vaststaande feiten en omstandigheden worden aangenomen. Dat klemt temeer nu aan het aannemen van een dergelijke toestemming achteraf hoge eisen moeten worden gesteld vanwege het recht op privacy van de betrokken patiënt en vanwege de algemene belangen die zijn betrokken bij het medisch beroepsgeheim. De rechtbank verwijst daarbij naar hetgeen Met ggz over dit medisch beroepsgeheim heeft aangevoerd. De rechtbank merkt verder uitdrukkelijk op dat de omstandigheid, dat de ouders bij gebreke aan inzage in het medisch dossier met voor hen pijnlijke en moeilijke vragen blijven zitten, niet tot een ander oordeel mag leiden, omdat het honoreren van hun (menselijkerwijs zeer begrijpelijke) wens dan zou kunnen leiden tot onzekerheid bij patiënten die nu en in de toekomst een medische behandeling nodig hebben, waardoor situaties zouden kunnen ontstaan die een goede zorg in de weg staan.