21 feb 2025
Conclusie A-G: Bewaring van kopie paspoort door creditcardmaatschappij is geen verwerking van biometrische gegevens
Conclusie A-G HR 21 februari 2025, IT 4813, LSR 2282; ECLI:NL:PHR:2025:260 (Eiser tegen ICS). Deze zaak draait om een natuurlijk persoon om principiele redenen weigert om in te gaan op een verzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft). Het verzoek kwam van creditcardmaatschappij International Card Services (hierna: ICS), die in het kader van hernieuwd cliëntenonderzoek eiser heeft gevraagd om een kopie van haar paspoort met foto. ICS bewaart ontvangen kopieën, maar eiser wil hier niet aan meewerken. ICS heeft de overeenkomst met eiser daarom opgezegd. Dit leidde tot een procedure waarin het hof uiteindelijk heeft geoordeeld dat ICS de creditcardovereenkomst mocht opzeggen [zie IT 4806]. In cassatie betoogt eiser dat het door ICS toegepaste (her)identificatieproces, een verwerking van biometrische gegevens is. Ook meent eiser dat artikel 33 van de Wwft aan financiële ondernemingen geen wettelijke grondslag biedt voor het bewaren van een kopie van een identiteitsbewijs met pasfoto. ICS voert verweer en stelt dat eiser geen belang heeft bij haar rechtsklachten. De A-G concludeert tot verwerping van het beroep en ziet geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen.
De A-G overweegt het volgende over de gevraagde foto en de verwerking van biometrische gegevens. Artikel 9 lid 1 AVG verbiedt de verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, waaronder biometrische gegevens. Voor de kwalificatie als biometrische gegevens vereist de AVG een specifieke technische verwerking. Overweging 51 verduidelijkt dat foto's niet automatisch onder deze categorie vallen. Dit is alleen het geval wanneer zij met technische middelen worden verwerkt om een persoon uniek te identificeren of te authenticeren, bijvoorbeeld via gezichtsherkenningssoftware. Ook de European Data Protection Board hanteert deze uitleg. De klacht faalt. Het enkele vastleggen en opslaan van gezichtsafbeeldingen, zoals pasfoto’s of kopieën van paspoorten, vormt geen verwerking van biometrische gegevens in de zin van artikel 4 onder 14 AVG, omdat de vereiste technische verwerking ontbreekt. Hoewel het Hof van Justitie zich hierover nog niet heeft uitgesproken, acht de A-G deze interpretatie onomstreden.
Over artikel 33 Wwft overweegt de A-G het volgende. Instellingen zoals gedefinieerd in artikel 3 Wwft zijn verplicht cliëntenonderzoek te verrichten om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Dit omvat het vaststellen en verifiëren van de identiteit van klanten. Artikel 33 Wwft bepaalt dat instellingen de bij het cliëntenonderzoek verkregen documenten en gegevens mogen vastleggen en bewaren.De tekst van artikel 33 Wwft verplicht instellingen niet om een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren. Eiser stelt dat uit het woord "of" in lid 2 onder a onder 1° volgt dat een kopie met pasfoto niet mag worden bewaard. De A-G verwerpt deze uitleg: het voegwoord "of" geeft juist aan dat een document met een persoonsidentificatienummer als vast te leggen document mag worden gebruikt. Het betoog dat artikel 33 Wwft geen grondslag biedt voor het opslaan en bewaren van (pas)foto’s is onjuist. Dit artikel staat instellingen toe een kopie van het identiteitsbewijs te bewaren en biedt daarvoor een wettelijke basis. De slotsom is dat de aangevoerde klachten geen doel treffen.
4.32 De klacht faalt. Anders dan het middel aanvoert, betekent het enkele vastleggen en opslaan van foto’s met gezichtsafbeeldingen (zoals pasfoto’s, al dan niet als onderdeel van een kopie van een paspoort) niet dat sprake zou zijn van (de verwerking van) biometrische gegevens als bedoeld in art. 4 onder 14 AVG. Daartoe is immers een technische verwerking vereist, die hier ontbreekt. Ik verwijs naar de toelichting in 4.18-4.28 hiervoor: de tekst van art. 4, onder 14, AVG, overweging 51 van de AVG, de wetsgeschiedenis bij art. 29 UAVG, de uitleg in de richtsnoeren van de gezaghebbende EDPB, de beslissing van de Kifid-geschillencommissie en het advies van prof. Berlee dat daar mede aan ten grondslag ligt.
4.33 Ik wijs er nog op dat het Hof van Justitie zich tot dusverre nog niet heeft uitgelaten over biometrische gegevens in de context van de AVG. Toch meen ik dat in het licht van het voorgaande over de hier aan de orde zijnde vraag van uitleg van art. 4, onder 14, AVG, in combinatie met art. 9 lid 1 AVG, geen redelijke twijfel kan bestaan. Daarom bestaat er mijns inziens geen noodzaak om over genoemde bepalingen uit de AVG prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie. Dat de Commissie van Beroep van het Kifid in 2023 afwijkend heeft geoordeeld, leidt niet tot een andere afweging.