Beroep tegen gedeeltelijke nietigheid gezondheidsclaims afgewezen
Gerecht EU 30 april 2014, zaak T-17/12 (Hagenmeyer en Hahn) - dossier
Gezondheidsclaims voor levensmiddelen – Weigering van vergunning voor claim inzake ziekterisicobeperking – Vermelding van risicofactor – Wettigheid van procedure tot vergunning voor gezondheidsclaims inzake ziekterisicobeperking. Beroep tegen gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EU) nr. 1170/2011 van de Commissie van 16 november 2011 tot weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen die over de ziekterisicobeperking gaan, afgewezen.
84 In de derde plaats dient verzoekers’ betoog van de hand te worden gewezen dat de Commissie in haar verordening (EG) nr. 1024/2009 van 29 oktober 2009 inzake de verlening en weigering van een vergunning voor bepaalde gezondheidsclaims voor levensmiddelen over ziekterisicobeperking en de ontwikkeling en gezondheid van kinderen (PB L 283, blz. 22) een vergunning heeft gegeven voor een claim inzake ziekterisicobeperking betreffende het effect van xylitolkauwgum/-pastilles op het risico van tandbederf zonder vermelding van een risicofactor noodzakelijk te achten. Volgens de claim, die de Commissie bij verordening nr. 1024/2009 toestond, was tandplak namelijk duidelijk de in aanmerking genomen risicofactor. Bovendien mag het begrip claim inzake ziekterisicobeperking in de zin van artikel 2, lid 2, punt 6, van verordening nr. 1924/2006, dat juridisch is en op basis van objectieve elementen moet worden uitgelegd, niet afhangen van een subjectieve beoordeling van de Commissie en ongeacht een eerdere praktijk van deze instelling worden vastgesteld (zie in die zin arrest Hof van 20 mei 2010, Todaro Nunziatina & C., C‑138/09, Jurispr. blz. I‑4561, punt 21, en arrest Gerecht van 27 september 2012, Wam Industriale/Commissie, T‑303/10, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 82). Bovendien kan het gelijkheidsbeginsel niet rechtvaardigen dat een handeling opnieuw onjuist wordt uitgelegd (arrest Hof van 24 maart 1993, CIRFS e.a./Commissie, C‑313/90, Jurispr. blz. I‑1125, punt 45).
85 Het eerste middel moet dus worden afgewezen.
Tweede middel: schending van het recht doordat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de daadwerkelijke vermelding van een risicofactor
89 Wat in deze context verzoekers’ argument betreft dat de EFSA en de Commissie onterecht rekening hielden met „dehydratatie” als ziekte en „dehydratatie en [de] daarmee gepaard gaande prestatievermindering” als ziekte buiten beschouwing lieten, zoals gesteld in hun brief van 28 november 2008, dient, in navolging van de Commissie, te worden opgemerkt dat een daarmee gepaard gaande prestatievermindering op zich geen ziekte, maar het gevolg of het symptoom van een ziekte is. Voorts erkenden verzoekers in hun brief van 28 november 2008 dat een prestatievermindering een klassiek met dehydratatie gepaard gaand symptoom en een gevolg ervan is. Zo ook beschouwden verzoekers in hun brief van 25 oktober 2010 dat dehydratatie een met prestatievermindering gepaard gaande pathologie was en dat de regelmatige consumptie van significante hoeveelheden water het risico op dehydratatie beperkte, zonder de daarmee gepaard gaande prestatievermindering te vermelden.
Vierde middel: onvoldoende rechtsgrondslag
113 Gelet op verzoekers’ argumenten blijken deze overwegingen de noodzaak van de betrokken bepalingen over de vergunningsprocedure voor claims inzake ziekterisicobeperking niet te motiveren, wat de doelstellingen van verordening nr. 1924/2006 betreft. De handhaving van de tot de vaststelling van verordening nr. 1924/2006 toepasselijke regeling van richtlijn 2000/13 had de vrijheid van promotie en informatieverstrekking door de belanghebbenden wellicht weliswaar minder beperkt, maar uit de motivering in de in punt 112 hierboven aangehaalde punten van de considerans blijkt niet dat op basis van de regeling van richtlijn 2000/13 genomen maatregelen op het gebied van claims inzake ziekterisicobeperking, wat de in punt 105 hierboven vermelde doelstellingen betreft, even geschikt zijn als de betrokken bepalingen van verordening nr. 1924/2006. Dat komt in het bijzonder doordat deze claims door het bij verordening nr. 1924/2006 ingevoerde verbod van deze gezondheidsclaims met mogelijke vergunning vooraf moeten worden gecontroleerd.
114 Wat de overdracht van het onderzoek van de betrokken gezondheidsclaims van de nationale autoriteiten aan de EFSA betreft, lijkt het in punt 23 van de considerans van verordening nr. 1924/2006 overwogene dat met het oog op geharmoniseerde wetenschappelijke beoordeling van de betrokken gezondheidsclaims de EFSA daarmee moest worden belast, niet onjuist. Ook al moeten de nationale autoriteiten dezelfde criteria tot beoordeling van deze claims toepassen, de verrichting van de wetenschappelijke beoordelingen door één enkele entiteit vormt een extra factor die harmonisatie kan garanderen. Bovendien, aldus artikel 22, leden 2, 3 en 6, van verordening nr. 178/2002, verstrekt de EFSA in het bijzonder wetenschappelijk advies als in acht te nemen wetenschappelijke basis bij de opstelling en vaststelling van Uniemaatregelen op de gebieden die de voedselveiligheid direct of indirect beïnvloeden, en draagt zij bij tot een hoog niveau van gezondheidsbescherming.