Prejudicieel verzoek aan HvJ EU: Import van dieren voor laboratoriumonderzoek
Prejudiciële vragen gesteld HvJ EU 21 januari 2014, zaak C-40/14 (Utopia) - dossier
Prejudiciële vragen gesteld door Cour de Cassation, Frankrijk. Vrijstelling. Invoerrechten aan tussenpersoon. Verzoekster is een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Utopia, handelend onder de naam Marshall Bioresources, met zetel te Lyon/Frankrijk. Zij importeert dieren vanuit de VS bestemd voor laboratoriumonderzoek (honden en fretten). Op grond van Vo. 918/83 wordt de invoer met douanerechtenvrijstelling verricht. Het moet dan gaan om dieren bestemd voor openbare instellingen of instellingen van openbaar nut (onderwijs/wetenschap) . Maar aangezien verzoekster niet (zelf) actief is op deze terreinen krijgt zij van de douaneautoriteiten navorderingen opgelegd (over het jaar 2007). Verzoekster start tegen de navorderingsheffingen een procedure bij het Hof van Beroep van Lyon. Dat Hof oordeelt dat het feit dat verzoekster zelf geen onderwijs/wetenschappelijk onderzoek verricht geen rol speelt bij de douane-indeling. Maar de douaneautoriteiten zijn het daar niet mee eens omdat volgens artikel 60 van Vo. 918/83 vrijstelling afhankelijk is van de hoedanigheid van de importeur. Zij gaan in cassatie.
De verwijzende Franse cassatierechter vraagt zich af of een importeur van dieren die speciaal zijn gefokt voor laboratoriumgebruik, voor de vrijstelling in aanmerking kan komen gezien artikel 60 van Vo. 918/83, niet zelf aan de voorwaarden voldoet maar wel afnemers heeft die daaraan voldoen. Hij besluit de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:
1. Komt een importeur van speciaal voor laboratoriumgebruik gefokte dieren in aanmerking voor de vrijstelling van invoerrechten waarin voor dit soort goederen is voorzien in artikel 60 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, wanneer hij niet zelf een openbare instelling, een instelling van openbaar nut of een particuliere instelling die toestemming heeft gekregen, is en niet zelf als voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek heeft, maar instellingen die aan deze voorwaarden voldoen als afnemer heeft?
2. Moet regel 5 b) van de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur aldus worden uitgelegd dat kooien voor het vervoer van levende dieren voor laboratoriumonderzoek onder de categorie verpakkingsmiddelen in de zin van deze regel vallen?
Zo ja, moet de op deze verpakkingsmiddelen toepasselijke uitdrukking „die klaarblijkelijk geschikt zijn voor herhaald gebruik” in het algemeen worden uitgelegd of alleen met betrekking tot hergebruik op het grondgebied van de Unie?