10 mrt 2016
Conclusie AG: Uitsluiting particulieren van voordeel vereenvoudigde VHB-procedure niet verenigbaar met art. 34 en 36 VWEU
Conclusie AG HvJ EU 10 maart 2016, LS&R 1282; C-114/15; ECLI:EU:C:2016:158 (Audace)
Prejudiciële vragen LS&R 1114. Parallelinvoer geneesmiddelen dierkundig gebruik. In deze zaak dient het Hof zich uit te spreken over de procedure voor het afgeven van een vergunning door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik die een niet met de fabrikant verbonden particulier, namelijk een veehouder of dierenarts, parallel aan het distributienetwerk van deze fabrikant invoert.
Conclusie AG:
1) De artikelen 34 en 36 VWEU verzetten zich tegen een nationale regeling die de toekenning van een vergunning voor parallelinvoer weigert aan veehouders en houders van een vergunning voor de kleinhandel.
2) De tweede prejudiciële vraag is niet-ontvankelijk.
3) De derde prejudiciële vraag is niet-ontvankelijk voor zover zij betrekking heeft op de verenigbaarheid met artikel 56 VWEU en artikel 16 van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt, van een nationale regeling die parallelinvoerders onderwerpt aan de verplichting te beschikken over een vestiging op het nationale grondgebied en de verplichtingen inzake geneesmiddelenbewaking van de artikelen 72 tot en met 79 van richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 november 1991 tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 596/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009.
4) De artikelen 34 en 36 VWEU verzetten zich niet tegen een nationale regeling die veehouders die geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik parallel invoeren, verplicht te beschikken over een vestiging op het nationale grondgebied.
5) De artikelen 34 en 36 VWEU verzetten zich tegen een nationale regeling die veehouders die geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik invoeren, oplegt de verplichtingen inzake geneesmiddelenbewaking van de artikelen 73 tot en met 79 van richtlijn 2001/82, zoals gewijzigd bij verordening nr. 596/2009, na te leven.
Gestelde prejudiciële vragen LS&R 1114:
1) Is een nationale regeling waarbij de parallelinvoer van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik uitsluitend is voorbehouden aan groothandelaren in het bezit van de in artikel 65 van richtlijn 2001/82/EG bedoelde vergunning, en waarbij houders van een vergunning voor de kleinhandel en veehouders daarvan dus zijn uitgesloten, verenigbaar met de bepalingen vervat in de artikelen 34 tot en met 36 VWEU?
2) Volgt uit de bepalingen vervat in artikel 65 van richtlijn 2001/82/EG en artikel 16 van de dienstenrichtlijn 2006/123/EG dat een lidstaat gerechtigd is om door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten aan hun eigen onderdanen ver leende groothandelsvergunningen voor geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik niet te erkennen, en om te verlangen dat deze onderdanen daarnaast beschikken over een groothandelsvergunning van de bevoegde nationale autoriteiten van deze lidstaat zelf, teneinde in die lidstaat vergunningen te kunnen aanvragen en gebruiken voor parallelinvoer van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik?
3) Is een nationale regeling die parallelimporteurs van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik gelijkstelt met houders van een exploitatievergunning, hetgeen niet is voorgeschreven door richtlijn 2001/82/EG tot vaststelling van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, zoals gewijzigd, en waarbij zij dus worden verplicht om te beschikken over een vestiging op het grondgebied van de betrokken lidstaat en om te voldoen aan alle maatregelen inzake geneesmiddelenbewaking vervat in de artikelen 72 tot en met 79 van die richtlijn, verenigbaar met de artikelen 34, 36 en 56 VWEU en artikel 16 van de dienstenrichtlijn 2006/123/EG?